“Ik groeide op tussen de Nederlandse mensen”, vertelt ze. “Op school was ik het enige getinte meisje, waardoor ik me altijd anders voelde.”
Tegelijkertijd vond ze ook bij de Molukse gemeenschap geen volledige aansluiting. “In het weekend gingen we vaak naar mijn familie, maar ook daar was ik een buitenstaander. Er golden andere normen, waarden en gewoontes. Zij aten rijst, terwijl ik thuis aardappels, vlees en groente kreeg. Het was constant schakelen.”
Daar praten we niet over
In haar jeugd kan Nanariain nog omgaan met dat onbestemde gevoel, maar hoe ouder ze wordt, hoe zwaarder het drukt. Ze wil weten wat het betekent om Moluks te zijn, maar antwoorden krijgt ze nauwelijks. Haar familie zwijgt over het verleden – en niet zonder reden.
“Mijn opa zat in het KNIL”, vertelt de Haarlemse. “Hij was door de Nederlanders geronseld om te vechten tegen de Indonesiërs, die na de Tweede Wereldoorlog streden voor onafhankelijkheid. Mijn oma bleef, net als de andere soldatenvrouwen, achter op Java. Ze maakten de meest gruwelijke dingen mee: doden, lijfstraffen, noem maar op.”
Ook de periode daarna, toen het gezin naar Nederland vluchtte na de machtsovername door de Indonesiërs, was traumatisch. “Ze werden hier ondergebracht in voormalige concentratiekampen, in barakken”, zegt ze, hoorbaar geëmotioneerd. “Mijn vader is in Kamp Vught geboren. Echt afschuwelijk. Deze mensen hadden gevochten voor de Nederlandse vlag, maar werden ergens achteraf weggestopt.”
Tekst loopt door onder de foto.







